- vak
- godsdienst en levensbeschouwing
- docent
- Dhr dr Gerrit Knaap
- les
- Godsdienstpolitiek in Nederlands-Indiƫ 1816-1942
Wereldreligies
Indonesië, gelegen aan belangrijke handelswegen, is een gebied waar veel religieuze veranderingen plaatsvonden. Hindoeïsme, Boeddhisme, Christendom en Islam kregen er allemaal aanhangers.
De Islam had rond 1800 de meeste aanhang. Deze Islam was vermengd met oudere godsdiensten: met animisme (natuurgodsdienst, voorouderverering, etc.) en met een eerdere vorm van Hindoeïsme. Deze variant wordt ‘abangan’ genoemd.
Arabische kooplieden die zich in de Archipel vestigden, en uit Mekka terugkerende Indonesische pelgrims, waren echter voorstanders van een meer orthodoxe interpretatie. Deze zogenaamde ‘santri’-richting, kreeg begin 19e eeuw meer aanhang.
Christelijke geloven en Islam
In 17e en 18e eeuw was het gereformeerde geloof in de Nederlandse bezittingen in Azië in feite de staatskerk. Het faillissement van de VOC en het aan de staat toekomen van het overzeese handelsrijk viel ongeveer samen met de scheiding van kerk en staat in Holland. In de 19e eeuw kwam naast de Indische Protestante Kerk ook de Rooms-Katholieke Kerk op.
Verder richtten Protestantse zendings- en Katholieke missieorganisaties zich in de loop van de 19e eeuw steeds actiever op de uitbreiding van het geloof. Dit leidde tot botsingen, zowel tussen Christenen en Moslims, als tussen Christenen onderling.
Radicale Moslims riepen van tijd tot tijd de ‘heilige oorlog’ uit tegen de Europese ‘ongelovigen’. Bij meer traditioneel denkende Indonesiërs, met name ‘abangan’, speelde ook de oude gedachte mee aan de stichting van een nieuw rijk onder leiding van een ‘rechtvaardige vorst’ die de Nederlanders zou verdrijven.
Sociale omstandigheden, religieuze motieven en politieke verlangens brachten spanningen die uitliepen op opstanden en oorlogen zoals de Padrioorlog (1821-1837) en de Atjehoorlog (1873-1904) op Sumatra.
Beleid
Het handhaven van ‘rust en orde’ in de kolonie ging niet goed samen met het beginsel van ‘godsdienstige neutraliteit’. Net als in het moederland was de vrijheid van godsdienst officieel beleid; elke religieuze gemeenschap had het recht zijn eigen zaken te regelen. In de praktijk bleek dat schone schijn: Protestanten en Katholieken kregen het meeste geld uit de subsidiepot, en aan de Moslims werd slechts mondjesmaat aandacht besteed, vaak alleen als er gevaar voor ‘rust en orde’ dreigde.
Met het instellen van zogenaamde adviseurs voor Inlandse c.q. Mohammedaanse Zaken vanaf ongeveer 1870 kwam er meer aandacht voor de niet-Christelijke godsdiensten. De bekendste adviseur was dr. Christiaan Snouck Hurgronje (1889-1905), kenner van Arabië en de Islam. Zo adviseerde hij om de Moslims bij de uitoefening van hun religieuze verplichtingen niets in de weg te leggen, maar om juist de politieke uitingen van de Islam tegen te gaan.
Islam en politiek
Met de in 1912 opgerichte Sarekat Islam kreeg Indonesië toch zijn eerste moderne politieke beweging op Islamitische grondslag. De Sarekat Islam wilde eerst meer zelfbestuur voor de kolonie, maar later werd volledige onafhankelijkheid doel.
Aan het geschipper van Nederland met betrekking tot de godsdiensten in Indonesië kwam een definitief eind met de Japanse bezetting in 1942.